De
staat en de toekomst van onze dialecten
Professor
Johan Taeldeman
Dinsdag
20.04 om 20u
Zaal
Melac
Dorpsstraat
31
DF-leden:
€ 3
Niet-leden:
€ 4,5
Professor Taeldeman brengt ons de inleiding die hij
gegeven heeft op het nationaal congres van het Davidsfonds. Hij besteedt ook
aandacht aan ons dialect ter plaatse.
Johan Taeldeman is inmiddels professor
emeritus aan de universiteit Gent. Hij heeft een indrukwekkende lijst van
wetenschappelijke publicaties op zijn naam staan. Hij is lid van de Academie
voor Nederlandse taal- en letterkunde.
Johan Taeldeman is een autoriteit op
het gebied van taal, taalkunde en dialect. Zelfs nu hij op pensioen is, blijft
hij gepassioneerd door de taal die gebruikt wordt op straat, in de kroeg, bij
de duivenmelkers, op school, in zijn dorp Balegem, een deelgemeente van
Oosterzele. 'Als ik rustig aan het wandelen ben door Balegem, leg ik mijn oor
te luisteren. En dan hoor ik eigenlijk iets heel eigenaardigs. Er wordt bijna
geen dialect meer gesproken, en dat is een verschijnsel in heel in
Oost-Vlaanderen. En dus ook in Oosterzele wordt het dialect niet meer
doorgegeven. Er is blijkbaar een soort schaamte ontstaan, en dus gaan de mensen
maar een soort tussentaaltje spreken. Ouders geven het dialect niet meer door
aan hun kinderen. Als je hen dan vraagt waarom ze geen Balegems, of Oosterzeels
praten, dan hoor je vaak de opmerking we mogen niet van onze kinderen.'
Johan Taeldeman lacht: 'Het dialect
wordt een slaapkamertaal voor de ouders, voor 's avonds als de kinderen het
niet horen Dat is een veeg teken, want als een taal een marginale stempel
krijgt, is het vijf voor twaalf.' Taeldeman schiet nu in actie. 'Want het is
dringend', zegt hij. 'Iedere (oudere) Oosterzelenaar die sterft, neemt een
stukje taalkundig erfgoed met zich mee.'
Uitreksel uit zijn lezing voor de Koninklijke
Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde op 4 juli 2007 in het kasteel
van Beauvoorde.
Steeds duidelijker tekenen zich hier de contouren af van een zich
stabiliserende tussentaal (soms 'Schoon Vlaams' genoemd of ook wel
'Verkavelingsvlaams'). Ze bevat drie soorten ingrediënten: standaardtalige (en
daardoor is ze duidelijk herkenbaar als niet-dialect), dia- en regiolectische
(waardoor de structurele afstand tot de standaardtaal vrij groot blijft), en nieuwe,
typisch tussentalige elementen (voorbeeld: Ik noem Jan De Wilde, Piet is
terug ziek). Voorlopig zijn die drie soorten ingrediënten nog met elkaar
in conflict. Dat zorgt voor interne diversiteit en voorlopig ook nog voor een
zekere instabiliteit, maar tegelijk tekenen zich ook stabiliserings- en
uniformiseringstendensen af.
De stabilisering en de uitbouw van de gesproken standaardtaal is in
Vlaanderen nooit een successtory geweest. Veel groepen Vlamingen zijn nog
steeds niet in staat om de standaardtaal vlot en correct te spreken en dat
heeft niets te maken met een genetische afwijking in onze taalknobbel, want tot
voor een paar decennia waren Vlamingen de (West-)Europese meesters wat de
kennis en de beheersing van vreemde talen betreft. De reden voor onze
gebrekkige beheersing van de standaardtaal ligt in onze taalgeschiedenis. Tot
een eind in de twintigste eeuw fungeerde het Frans als hét taalinstrument
waarmee men sociale status en cultuur kon uitdrukken. Toen er in het laatste
kwart van de 19de eeuw kansen aankwamen voor de doorbraak van een eigen
standaardtaal, kwam er een vinnig taalideologisch dispuut op gang rond de vraag
welke standaardtaal? Er stonden ruwweg twee kampen tegenover elkaar: de
particularisten en de integrationisten (of: Groot-Nederlanders). De
particularisten ijverden voor de creatie van een eigen Vlaamse taal waarin
'gans het volk' zich kon herkennen. De integrationisten gingen ervan uit dat er
in Nederland al een paar eeuwen een algemene Nederlandse taal bestond en dat
Vlaanderen die taal zoveel mogelijk hoorde over te nemen. Voor dat standpunt
gaven zij twee rationele motieven: er zou dan binnen Vlaanderen geen eindeloos
gekissebis ontstaan over het aandeel van de diverse Vlaamse dialecten in die
nieuwe Vlaamse standaardtaal en samen met Nederland kon Vlaanderen zo een
stevigere dam opwerpen tegen de externe vijand, het Frans. Mede doordat de
integrationisten over de hoogst geschoolde pleitbezorgers beschikten, wonnen
zij het dispuut. Dat impliceerde dat Vlaanderen een buitenlandse taalnorm
opgelegd kreeg (dan nog in een maatschappelijk klimaat met veel anti-Hollandse
gevoelens, niet het minst bij de clerus). Bovendien waren de potentiële
verspreiders van die noordelijke norm (onderwijs, media en openbare besturen)
onvoldoende opgeleid om die taak naar behoren te kunnen uitvoeren. Daardoor is
de gesproken standaardtaal nooit in brede lagen van de bevolking kunnen
doordringen, behield ze het karakter van een elitetaal en bleef ze voor de
gewone Vlaming een al te knellend zondagspak.
Aan dialecten ontbreekt er louter taalkundig niets om ze als volwaardige
communicatiemiddelen te kunnen inzetten. Alleen hadden en hebben ze hun
regionale kleinschaligheid tegen zich. Tal van diepgaande maatschappelijke
ontwikkelingen (onder meer een enorme toename van de mobiliteit, de opkomst van
de gesproken massamedia en de steeds hogere scholingsgraad) hebben onze
dialecten steeds verder gemarginaliseerd. In tegenstelling tot sommige andere
taalgebieden kwam daar specifiek in Vlaanderen nog een negatieve beeldvorming
bij. Naarmate de standaardtaal meer en meer de taal van een maatschappelijke
bovenlaag werd, degradeerde het dialect steeds meer tot de taal van de sociale
'loser'. Daarnaast ging men dialectgebruik steeds meer aanwijzen als de oorzaak
van onze slechte beheersing van de standaardtaal. 'Weldenkende' ouders zagen
dus steeds minder redenen om hun kinderen nog in het dialect op te voeden. Zo
kwam er een dubbel proces van dialectverlies op gang: dialect wordt door steeds
minder mensen in steeds minder omstandigheden gebruikt, en dialecten raken
zienderogen uitgevlakt in de richting van tussentaal en standaardtaal. Dat
verlies voltrekt zich niet overal met dezelfde intensiteit en met dezelfde
snelheid (kijk maar naar het verschil tussen Oost- en West-Vlaanderen) maar dat
is stof voor een ander verhaal.
Ook in Vlaanderen is er behoefte aan een omgangstaal die niet al te
formeel is, niet al te kleinschalig is en sociaal niet discrimineert. Aangezien
standaardtaal en dialect niet aan die behoefte (kunnen) voldoen (standaardtaal
is te 'stijf', te 'onnatuurlijk' en dialect is te kleinschalig en mist sociaal
prestige), is er in Vlaanderen een massale vlucht naar tussentaal op gang
gekomen.
De directe gevolgen van dat proces laten zich raden: een nog sterkere
marginalisering van (gesproken) standaardtaal en van dialect, een sterke
verbrabantsing van het taalgebruik in Vlaanderen en een voorheen nooit gekende
vorm van eentaligheid binnen de eigen taal. Vooral dat laatste blijkt heel
nadelig te worden voor de talige ontwikkeling van de jonge Vlaming.
Eigenlijk kijk ik de talige toekomst van Vlaanderen nogal somber
tegemoet. Moeten we nu een soort kruistocht tegen de steeds verder oprukkende
tussentaal gaan ondernemen? Mijns inziens niet. Die variëteit is via een
natuurlijk proces kunnen ontstaan. Op zichzelf zou ze een verrijking van het
Vlaamse taalpalet kunnen zijn en wij doen er allemaal wel eens een beroep op,
maar ze mag niet de taalmaatstaf van het nieuwe, zelfstandiger Vlaanderen
worden. Anders sluiten we ons op in een provincialistisch taalgetto en
verkrachten we de intussen al wat bejaarde leuze 'wat we zelf doen, doen we
beter'. Onze inspanningen moeten er in eerste instantie op gericht zijn om de
'Belgische' variëteit van de Nederlandse standaardtaal meer groei- en
bloeikansen te geven en dat zal toch vooral via de school moeten beginnen.
Daarbij zal het er vooral op aankomen dat jongeren in het algemeen meer gevoel
voor taal en haar verschillende registers bijgebracht wordt. Lessen taalbeheersing
die vooral neerkomen op taalsnoei ('zeg niet fruitsap maar vruchtensap', 'zeg
niet microgolf maar magnetron', enzovoort) zullen het AN zeker niet uit zijn
zondagsharnas bevrijden. Voortaan kunnen we beter zoveel mogelijk taalbloemen
laten bloeien. Dat zal onder andere het prettige gevolg hebben dat we onze
eigen taal (en zeker ook de standaardtaal) niet meer hoeven te spreken met
toegeknepen billen.