Midweek
Bourgogne
19
tot en met 23 september 2011
Dag 1
In de romaanse beeldhouwkunst werd
Gods woord in steen
gehouwen om de gelovigen te boeien,
maar ook om hen te
herinneren aan de hemel en de hel.
Vézelay, een naam, die eerst in onze
verbeelding iets oproept dat daarna hart en ogen met bewondering bevangt. Vézelay is vandaag een klein stadje, dat slechts schijnt te
leven om in ons hart de herinnering aan een rijk verleden wakker te houden. Als
vanzelf stuwt het ons, in een mengsel van ruwheid en tederheid naar boven, naar
de Magdalenakerk, als een schip waarvan de machtige
romp op een heuveltop verankerd ligt, vredig wachtend op een komend
hiernamaals.
Om de geest van de 12de eeuw en de romaanse symboliek
te kunnen verstaan, zou men zich steeds weer op Augustinus moeten beroepen.
Volgens hem verwijst de zichtbare schoonheid naar de onzichtbare werkelijkheid,
waarvan zij als het ware een geheimzinnige afstraling en openbaring is: “Het
stenen gebouw, waarin de Kerk haar kinderen verzamelt om aan God eer te
bewijzen, is de aardse voorafbeelding van de eeuwige Tempel van het hemelse
Jeruzalem.” Deze stelling geeft de sleutel tot het geheim van de Magdalenakerk.
De Magdalenakerk betekent ook
een hoogtepunt op het vlak van de romaanse architectuur en van de
beeldhouwkunst, die schittert op het timpaan en op de kapitelen.
Wie hier gaat, gaat niet alleen.
Wie de heuvel van Vézelay beklimt
treedt in de voetsporen van een
eindeloze stoet,
waarvan het begin zich verliest
in de schemering van onheuglijke
tijden.
Wie hier gaat, gaat niet alleen.
Hij gaat met de Kelten,
die op de heuvel een nederzetting
hebben.
Hij gaat met de monniken van Saint-Pčre,
die, in het jaar Onzes
Heren 887,
vluchtend voor de Noormannen,
een schuilplaats zoeken in de
Keltische ruďnes.
En die er blijven.
Met hen sleurt hij stenen naar boven
en hout
voor de kerk en het klooster dat ze
er bouwen,
na iedere verwoestende brand
opnieuw.
Hij gaat met de gelovigen, die
in de nacht van 21 juli in het jaar Onzes Heren 1120,
in de kerk het feest van de
patroonheilige vieren,
en met meer dan duizend van hen zal
hij
sterven in de vlammen.
Hij gaat met de pelgrims die hier
gezelschap zoeken
voor de lange voettocht naar Santiago
ergens aan het einde van de wereld,
bij kaap ‘Finistčre’.
Hij gaat met voetvolk en ridders
in het jaar Onzes
Heren 1146,
om te luisteren naar Bernardus van Clairvaux,
die het heilige vuur van de
kruistocht
in hen zal aanwakkeren.
Of in het jaar Onzes
Heren 1190,
als de waanzin opnieuw toeslaat,
en hij van hieruit
de Engelse en de Franse koningen,
Richard Leeuwenhart en Philippe-Auguste,
zal volgen naar het Heilige Land.
Hij gaat met de vreedzame Katharen,
de ‘bonshommes’
die in het jaar Onzes
Heren 1167,
in Vézelay
getuigen.
‘Wanneer u de twee één maakt,
en wanneer u het innerlijk maakt als
het uiterlijk,
en het uiterlijk als het innerlijk,
en het boven als beneden,
en wanneer u het mannelijke en het
vrouwelijke één maakt,
zodat het mannelijke niet mannelijk
is
en het vrouwelijke niet vrouwelijk,
dan zult u binnengaan in het
Koninkrijk.’
Zo wordt hij, ongewild,
meegenomen in de stroom die één is,
in het martelen en het lijden,
het vieren en het treuren,
het bidden en het vloeken,
de oorlog en de vrede,
de goddelijke scheppingsdrang
en de duivelse vernietigingsdrift
van zijn eigen menselijke soort.
Voor je de kerk
binnengaat, pelgrim,
adem de geest
van wie je voorgingen.
Wandel alleen
en in stilte om het heiligdom heen,
laat je blik
gaan over de aarde,
Bourgogne dat aan je voeten
golft,
zoals zo
velen voor jou
in hoop
of wanhoop eerder deden.
Verzamel al je moed,
neem desnoods eerst een glas wijn
in het cafeetje tegenover de
basiliek,
en geef je dan gewonnen aan de
magneet van het Licht
die je door de grote poort
naar binnen zal zuigen, van hun
geloof in
een zuiver en vrij christendom,
en luistert onderweg ontroerd naar
de zachtmoedige taal
van hun in het zwart geklede
voorgangers.
Hij is verontwaardigd met de
bewoners van de streek
als in de 13de eeuw de paus verklaart
dat niet Vézelay
maar Saint-Maximin in de Provence
de echte botjes van Magdalena bezit.
En daarna ziet hij het stiller en
stiller worden
rond de eeuwige heuvel.
Hij gaat met de monniken en
kanunniken
die in Vézelay
blijven, bidden en werken.
Hij gaat met de woedende Hugenoten,
die kerk en klooster verwoesten en
in het jaar Onzes
Heren 1569
‘jeu de boules’ spelen met de
hoofden van hun slachtoffers.
Hij ziet in het jaar Onzes Heren 1819 de bliksem inslaan
in wat nog restte van het heiligdom,
en dwaalt verdwaasd door de
spookachtige ruďnes
op dit hoge terras boven Bourgogne.
Maar hij gaat ook, in het midden van
de 19de eeuw,
met de grote architect Viollet-le-Duc,
en weer sleurt hij stenen en hout
naar boven
om het gebouw in zijn oude glorie te
herstellen.
En dan is hij getuige van het wonder
dat de Geest terugkeert op de
heuvel.
Opnieuw zet hij in de 20ste eeuw,
met vele duizenden,
zijn voet op de weg naar de
basiliek.
En misschien gaat hij met zijn
geliefde
en vindt onderweg een heilige steen,
die hem onderwijst in het mysterie
dat alles één is,
en hoort onderweg de woorden van
Jezus.
Voor je de kerk binnengaat, pelgrim,
adem de geest van wie je voorgingen.
Wandel alleen en in stilte om het
heiligdom heen,
laat je blik gaan over de aarde,
Bourgogne dat aan je voeten golft,
zoals zo velen voor jou
in hoop of wanhoop eerder deden.
Tekst: Catharina Visser
Dag 2
De faam die het ommuurde Beaune
geniet, dankt het behalve aan zijn wijnen, ook aan zijn luisterrijke Hôtel-Dieu. Voor de rest is Beaune
een van de vele schilderachtige steden van Bourgondië.
Het Hôtel-Dieu getuigt van de luister van weleer,
want het is inderdaad een parel van Bourgondisch-Vlaamse
bouwkunst, zoals er in deze gave vorm nog maar weinig in Bourgondië
zijn.
Nicolas Rolin, kanselier van
het hertogdom Bourgondië, en zijn vrouw Guigone de Salins zijn de
stichters van het prachtige Hôtel-Dieu. De buitenkant
van het gebouw is met zijn lange, vrij eentonige kalkstenen voorgevel, iets
minder mooi dan de gebouwen op de binnenplaats. De Cour d’Honneur
is omringd door vakwerkgaanderijen, rustend op slanke zuiltjes. Het steile dak
met puntige dakkapellen, dat met geglazuurde dakpannen in een bont geometrisch
mozaďekpatroon is bedekt, vertoont een haast byzantijnse pracht. Een oude put
met sierlijk smeedijzerwerk vervolledigt het schilderachtig geheel. De bezoeker
zal het gebouw niet als typisch Frans ervaren. De bouwmeester was een Vlaming,
Jacques Wiscrere. Zijn schepping is een perfect
voorbeeld van Bourgondisch-Vlaamse bouwkunst.
Hoogtepunt van de rondgang in het Hôtel-Dieu
is ongetwijfeld het veelluik van Rogier
Van der Weyden, het Laatste Oordeel voorstellend. Het
werd besteld door Nicolas Rolin voor de kapel van de
ziekenzaal. Het altaarstuk wordt beschouwd als een van de belangrijkste werken
van de reeds in zijn tijd zeer beroemde Vlaamse schilder.
De collegiale kerk Notre-Dame
Deze kerk dateert uit de 12de eeuw en is een naar het voorbeeld van Cluny gebouwde kerk, waar in de loop van de eeuwen veel aan
werd veranderd en toegevoegd. Toch is het voor ‘kenners’ een typisch Bourgondisch-romaans kerkgebouw. Men kan in de kerk schitterende
wandtapijten bewonderen, die het koor sieren. Ze werden in 1474 besteld en
beelden het leven uit van Maria. Deze
van wol en zijde gemaakte kunstwerken werden door kardinaal Rolin, zoon van de kanselier, in 1474 in Doornik besteld en
in 1500 door kanunnik Hugo le Coq
aan de kerk geschonken.
Cîteaux werd in 1098 door Robert de Molesme gesticht in de nabijheid van Dijon.
Het lag in zijn bedoeling de regel van Benedictus van
Nursia, de beloften van armoede en versterving beter
te gaan onderhouden: ‘Ora et labora’
– ‘Bid en werk’. De komst van Bernard de Fontaine en
een aantal gezellen in 1112 gaf Cîteaux een geweldige
stimulans. Bernardus, die belast werd met de stichting van Clairvaux,
werd de belichaming van de cisterciënzerbeweging. Afzondering, getijdengebed,
handenarbeid en ascese zijn de basisingrediënten van het dagelijkse leven van
de monniken. Bernardus van Clairvaux was een van de
sterkste persoonlijkheden van zijn tijd. Hij keerde zich heftig tegen de
versiering en luxe die de benedictijnse kloosters,
o.a. in de abdij van Cluny tentoonspreidden. De
cisterciënzerabdijen en kerken zijn dan ook heel sober qua vormgeving en
architectuur. Toen Bernardus overleed in 1153, telde Cîteaux
393 kloosters, verspreid over Europa.
Dag 3
AUTUN
Autun ligt in een heuvelachtig gebied met bossen, net buiten
het natuurpark van de Morvan aan de rivier Arroux.
Autun werd door de Romeinen gesticht op het einde van de 1ste
eeuw voor Chr. en dankt zijn naam Augustodunum aan princeps Augustus. Vlakbij had Caesar de vesting van de Haedui verslagen op de nabij gelegen Mont Beuvray. Weldra groeide deze grote Romeinse
vestigingsplaats met machtige verdedigingstorens, een theater, tempels en
aquaducten. Net buiten de stad ligt de tempel van Janus. Van sommige
gebouwen zijn nog overblijfselen te zien. Autun werd
gesticht aan de weg tussen Marseille en de Kanaalkust, tussen Lyon en Boulogne, die zowel voor de handel als in strategisch
opzicht belangrijk was.
In de middeleeuwen
kende Autun opnieuw een bloeiperiode. Het werd een
religieus centrum en kreeg een kathedraal: de Saint-Lazare, waarvan
de bouw begon in de 12de eeuw. Het timpaan
van het hoofdportaal wordt beschouwd als een van de meesterwerken van romaanse
beeldhouwkunst. Het stelt het Laatste
Oordeel voor. De beeldhouwer Gislebertus
heeft erin zijn naam aangebracht onder de voeten van Christus.
Wie in Autun naar de sporen
van het romaanse verleden zoekt, wordt rijkelijk beloond: de hele stad lijkt op
een museum en geldt niet voor niets als een van de belangrijkste centra van
romaanse kunst in Bourgondië. Omstreeks het jaar
1000, op het hoogtepunt van de romaanse kunst, was Autun
niet alleen onderhevig aan de beďnvloeding van Cluny,
dat in het christendom een overheersende rol speelde, maar ook gingen in
omgekeerde richting van hier impulsen uit, waarvan de nawerking in de
Bourgondische kunst te bespeuren is. Zo namen de cluniacenzer
bouwmeesters de beroemde stadspoort, de Porte d’Arroux, tot voorbeeld voor hun eigen scheppingen. Een
epitaaf, grafsteen, uit de 2de eeuw na Chr., het oudste christelijke document
van Gallië, bewijst onder meer de ideologische
betekenis van Autun in vroegchristelijke tijden.
Musée
Rolin
Dit museum bevat Gallo-Romeinse
vondsten, belangrijk middeleeuws beeldhouwwerk uit de 12de eeuw,
o.m. van beeldhouwer Gislebertus; enkele beelden van
de graftombe van Saint-Lazare van de hand van een
monnik Martin. Beroemd is ook een 15de-eeuws Bourgondisch beeld, de Vierge d'Autun. De beeldhouwer Gislebertus vervaardigde de lange, slangachtige Eva, een
liggend naakt, een meesterwerk uit de beeldhouwkunst. Prachtig is ook het
schilderij ‘De geboorte van Christus’
van de hand van de Meester van Moulins. Dit
schilderij ademt reeds de geest van de renaissance.
Kathedraal Saint-Lazare
De Saint-Lazare is een driebeukige, met een tongewelf bedekte kerk. De
klokkentoren en de zijkapellen zijn gotisch. De kerk bevat zowel uit- als
inwendig belangrijk beeldhouwwerk. Belangrijk zijn ook de kapitelen, zowel in
de kathedraal als in de kapittelzaal.
De kathedraal Saint-Lazare
was vanaf het begin een bedevaartskerk
en wel een met een bijzondere betekenis. De pelgrims die hier bijeenkwamen,
waren niet de van het geloof vervulde reizigers op weg naar Santiago, maar de
door de maatschappij verstoten melaatsen, die op de wonderlijke genezing door
hun schutspatroon, de Heilige Lazarus, hoopten. In de leprozerieën van de
voorsteden samengedreven, door ruiters met speren op afstand en tegelijkertijd
bijeengehouden, werd de schare ellendigen naar de
voor haar bestemde voorhal gedreven, waarboven het timpaan van Gislebertus zich verheft. En wat zij daar zagen, was geen
genadevoltrekking, geen belofte van troost en evenmin een verkondiging van de
Blijde Boodschap, waarop ze volgens de kerkelijke wetten toch al geen recht
hadden. Het was de aanschouwing van de verschrikkingen en de vervloeking van de
jongste dag, een weerspiegeling van hun eigen leven, hopeloos zowel op aarde
als in de eeuwigheid.
De traditie zegt dat in de 11de eeuw het gebeente van
de Heilige Lazarus, die met de Heilige Maria de Middellandse Zee overgestoken
was en in Marseille gestorven, door de legendarische Girard
de Roussillon naar Autun
was gebracht. Van hun oorspronkelijke verblijfplaats, de Saint-Nazairekerk,
is tegenwoordig niets meer terug te vinden. Dit kan de voorloopster van de Saint-Lazare geweest zijn, die speciaal ter ere van de
relikwieën tussen 1120 en 1140 was verrezen. Met haar grondplan en uiterlijke
afmetingen, die nog nadrukkelijk op de klassieke oudheid teruggaan, vormt de
binnenruimte een schitterend voorbeeld van romaanse sacrale bouwkunst, met een eigenaardige kracht en een
bijna gotisch te noemen verticale beweging. Het is in wezen het werk van
meester Gislebertus, die vooral door de schepping van
het timpaan onsterfelijk werd. De kapitelen uit het transept en het koor, die
nu te zien zijn in de kapittelzaal, zijn van een uitzonderlijke schoonheid.
Uniek timpaan
Dat dit behouden bleef, is te danken aan de wansmaak
van de 18de eeuw. Uit onbehagen over de al te duidelijke beeldentaal met haar
drastische voorstelling van de verschrikkingen, werd het resoluut in het gips
gezet en volgens de toen heersende smaak bewerkt. Zodoende bleef het per
ongeluk bewaard voor de vernietigende kracht van de Franse Revolutie. Zelfs de
afgehouwen Christuskop werd op wonderbaarlijke wijze teruggevonden en kon na de
opgraving op zijn oude plaats worden teruggezet. Dit timpaan, dat in zijn
gehele opzet overeenkomsten vertoont met dat in Vézelay,
bezit niets dat aan verlossing doet denken. Het is niet lieflijk, maar veeleer
een aangrijpend en indringend document van afgrijzen.
De abdij van Fontenay
is een voormalige cisterciënzerabdij in de gemeente Montbard. De abdij
is een typisch voorbeeld van de 12e-eeuwse bouwstijl van de cisterciënzers,
gelegen in de volledige afzondering van een afgelegen en groene vallei. De naam
‘Fontenay’ gaat terug op de oude naam ‘Fontanetum’.
In 1981
werd de abdij toegevoegd aan de lijst van werelderfgoed
van de Unesco.
De abdij van Fontenay werd gesticht door de heilige mysticus
en monnik
Bernard van Clairvaux
in 1118.
De abdij is gebouwd vanwege de woningnood in de kluizenarij
die de monniken aanvankelijk betrokken. Tot in de 16de eeuw kende de abdij een
grote bloei. Ze overleefde de Franse
Revolutie vrij goed en kwam in 1820 in handen van de gebroeders Montgolfier.
De abdij werd in het begin van de 20ste
eeuw in haar oude glorie hersteld door bankier
Edouard Aynard.
Wat het meest
opvalt bij het binnenkomen van het poortgebouw, is de abdijkerk in romaanse stijl uit de tijd van de stichter
zelf. Ze werd gebouwd dankzij de giften van Ebrard van Arundel, bisschop van Norwich, die hier schuilde voor zijn belagers, en ze werd
ingewijd in 1147
door paus Eugenius III. De
indrukwekkende soberheid, die Bernardus sterk benadrukte in zijn aanscherping
van de kloosterregel van Benedictus van Nursia, typeert de kerk. Zeker wanneer de zon op
de witte muren weerkaatst, lijkt de kerk ondanks de bescheiden afmetingen (66
meter lang en 30 meter breed) enorm groot en imposant. Het grondplan van de
kerk volgt het vaste patroon van de cisterciënzerbouwkunst. Rond de
kloosteromgang liggen de andere abdijgebouwen: de slaapzaal, de refter, de
kapittelzaal en het scriptorium.
Dag 4
Berzé-la-Ville is een vroeger
buitenverblijf van de monniken van Cluny. Abt Hugues de Semur kwam in deze mooi gelegen kluis graag uitrusten en
bidden. Het was zijn opvolger die in de eerste helft van de 12de eeuw het kerkje liet decoreren door
Italiaanse kunstenaars. De muurschilderingen zijn eeuwen verborgen geweest tot
ze eind van de 19de eeuw opnieuw werden ontdekt. Dat verklaart ook dat ze veel
van hun frisheid hebben bewaard. De byzantijnse invloed in de voorstelling is
opvallend.
In 910 sticht Willem de Vrome, hertog van Aquitanië, een abdij die onder bescherming staat van Petrus en Paulus en die direct afhankelijk is van de paus.
De abdij ontwikkelt zich sterk tot in de 12de eeuw, dankzij abten als Odilon en Hugues de Semur. Als moederklooster van meer dan 1000 kloosters wordt
Cluny de zetel van de grootste kloosterorde van het
Westen: de cluniacenzerorde.
De abdij en de
stad
Bij de stichting van de abdij in 910 bestaat de stad
nog niet. Al snel wordt Cluny echter het centrum van
een groot netwerk van kloosters over heel Europa en een etappe op de
bedevaartsroute naar Santiago de Compostella. De
ontwikkeling van de abdij genereert economische activiteiten en bevordert de
vestiging van een lekenbevolking. Eerst worden huizen gebouwd tegen de
zuidelijke ommuring van de abdij, het enige gebied dat niet onder water loopt.
Vervolgens breidt de stad zich naar het noorden en het westen uit. De bouwers
van de abdij werken ook aan de huizen in de stad, waardoor deze een grote
architecturale waarde krijgen.
De abdij was rijk en onafhankelijk en had daarom een
verdedigingssysteem tegen eventuele aanvallen. De ommuring werd versterkt door
vele torens. De Ronde toren was 30 meter hoog en domineerde de noordoostzijde van
de muur. De Molentoren bezat een uitspringende houten torenomloop en het
mechanisme van een watermolen. De Kaastoren is het oudste bewaard gebleven
gebouw van de abdij: de onderzijde ervan dateert uit het begin van de 11de
eeuw.
Tijdens de Honderdjarige Oorlog vermindert de invloed
van Cluny.
Wanneer de abten (abbés commendataires)
door de koning worden aangesteld, is de oorspronkelijke inspiratie ervan
verdwenen. Tijdens de godsdienstoorlogen wordt een gedeelte verwoest.
De Franse
Revolutie
De ontbinding van de kloosterordes zorgt voor de
verspreiding van de monniken in 1791. De abdij wordt gesloten. In 1798 worden
de gebouwen verkocht als nationaal bezit. Daarna worden zij ontmanteld, evenals
de grote kerk.
BRANCION
Brancion is de
belangrijkste versterkte vesting van Zuid-Bourgogne.
Het dorpje is beroemd omwille van zijn strategische ligging. Het was altijd een
versterkt arendsnest boven op de berg. De beroemdste inwoner was Jocerand de Brancion,
strijdmakker van de heilige Lodewijk, die sneuvelde tijdens de kruistochten in
de slag bij Mansourah. Het dorpje blijft een goed voorbeeld
van de militaire architectuur in de middeleeuwen. Het kerkje bewaart fresco’s uit de 13de eeuw.
De bouwmeesters van dit
kerkje uit het begin van de 11de eeuw
waren benedictijnermonniken. Het is een juweeltje op
het vlak van de architectuur.
Tournus is sfeervol gelegen op de
rechteroever van de Saône. De kerk Saint-Philibert is de oudste kloosterkerk in vroeg-romaanse stijl. Ze werd gebouwd in het begin van de
11de eeuw. Ze bezit gordelbogen op halfzuilen, die steunen op zware kolommen. De roze kleur
van de steen doet niets af van de fraaie strengheid en soberheid van het
geheel. Wanneer men het kerkschip betreedt, maken het licht en de luchtigheid
van het inwendige een overweldigende indruk. Een ware symfonie van zuilen rijst
omhoog en draagt samen met de muren en de sterke bogen het kolossale tongewelf.
De combinatie van drie verschillende gewelfsystemen maakt een voor romaanse
kerken ongekende hoogte mogelijk.
Dag 5
De cisterciënzerabdij van Pontigny
was het tweede dochterklooster van de moederabdij Cîteaux.
De abdij werd in 1114 gesticht. In de
middeleeuwen bood deze abdij onderdak aan drie aartsbisschoppen van
Canterbury: Thomas Becket, Stephen Langton en Edmund Rich, die hier hun toevlucht
zochten na problemen met de Engelse vorsten. Vanaf de Franse Revolutie tot aan
het midden van de 19de eeuw waren de kloostergebouwen als steenopslagplaats
in gebruik, maar de kerk kon als parochiekerk worden gered. Zij biedt aan de
zijkant een fascinerend beeld: twee rijen sobere lancetvensters afgewisseld met
forse en dichte steunberen en als enige frivole toets een rozet bovenin de
dwarsbeuk. Het dak loopt in een rechte lijn, zodat het strakke lijnenspel
nergens wordt verstoord. Door de open steunberen aan het koor is de buitenkant
daar iets luchtiger. In het koor werden voor het eerst in Bourgondië
kruisribgewelven aangebracht, die vanaf toen over geheel Europa door de
cisterciënzerbouwmeesters werden verspreid.
CHAOURCE
Chaource is een mooi dorpje in de Aube, gelegen aan de bron van de rivier Armance
op 30 km. van Troyes. In de kerk Saint-Jean
Baptiste, die werd ingewijd in 1304 en in de loop van
de eeuwen regelmatig werd aangepast, kan men een zestigtal prachtige
gepolychromeerde sculpturen bewonderen, meestal van anonieme kunstenaars.
Bijzonder mooi is de graflegging van de Maître de Chaource
met zeer expressieve gelaatsuitdrukkingen en houdingen van de verschillende
personages.
De Chaource is
een Franse kaas
van het type witschimmelkaas, geproduceerd in de Champagne-Ardennen
en de Bourgogne. De Chaource
heeft sinds 1977 het AOC-keurmerk. De productie is dan ook strikt gereglementeerd.
De kaas is afkomstig van vee uit de departementen Aube en Yonne. De Chaource wordt gemaakt op basis van rauwe melk. De Chaource wordt na een langzame stremming (12 uur) in de kaasvormen gebracht, die onderaan
waterdoorlatend zijn. Het weglopen van de wei is een langzaam proces, dat zelfs
nog doorgaat wanneer de kaas al uit de vorm gehaald is. Van origine was de Chaource een verse kaas, die ‘demi-sec’
werd verkocht. Tegenwoordig prefereert men de gerijpte Chaource.
Het rijpingsproces duurt vrij kort, maar minimaal 14 dagen. Rijping vindt
plaats op roggestromatten, wat de kaas zijn wat gestreepte vlakke kanten geeft.
De Chaource is een verse, lichte kaas. De kaasmassa
is stevig, licht gezouten en de korst is geheel wit. Het is een wat zurige
kaas. Dit karakter maakt dat binnenin de kaas het rijpingsproces zeer traag
gaat. Het verhaal gaat dat de Chaource van origine
een kloosterkaas was, afkomstig uit de cisterciënzerabdij van Pontigny, waarvan de monniken de kaasmakerij naar de boeren
uitdroegen.
Irene Vander
Cruyssen
Julienne Van Kemseke
Luc De Vos